We stellen de vraag opnieuw: presteren aandelen altijd
beter op lange termijn? Het antwoord op deze vraag zou ‘ja’ moeten luiden als
we uw bankier en de meeste (zelfverklaarde) beleggingsspecialisten mogen
geloven. De boodschap wordt in tal van cursussen en beleggingsbrieven met de
paplepel ingegeven: doe uw spaargeld geen pijn en beleg aub in aandelen. U zal
er op de lange termijn voor beloond worden.
Misschien is het verstandig om eerst even in te pikken
op die term ‘lange termijn’. Hoe lang is lang? De tijdshorizon ligt anders voor
iemand van 25 jaar dan voor iemand van 65 jaar. We zeggen het zoals het is:
voor gepensioneerden kan die lange termijn simpelweg te lang zijn. De kans
bestaat dat ze het loodje hebben gelegd voordat één of meer aandelen in hun
portefeuille opnieuw het niveau hebben bereikt waaraan ze werden gekocht.
De volgende vraag is minstens even belangrijk:
presteren aandelen wel degelijk altijd beter op lange termijn? Dat hoeft niet
altijd zo te zijn, zo blijkt uit een wetenschappelijke studie. Een onderzoek uitgevoerd
door Hendrik Bessembinder, professor en Francis J. en Mary B. Labriola Endowed
aan de WP Carey School of Business van de ASU, evalueerde het levenslange
rendement van alle Amerikaanse gewone aandelen die sinds 1926 worden verhandeld
op de Amerikaanse beurzen, inclusief de Nasdaq
Enkele jaren geleden publiceerde die Hendrik Bessembinder,
in het dagelijks leven dus hoogleraar financiën aan de Arizona State
University, een paper waarin hij aantoonde dat ondanks de winsten van de
aandelenmarkt in de afgelopen jaren, de meeste aandelen eigenlijk blindgangers
zijn. Van de ongeveer 26.000 beursgenoteerde bedrijven tussen 1926 en 2016
verloor meer dan de helft in de loop van de noteringstijd een groter of kleiner
deel van zijn waarde of leverde minder op dan staatsobligaties. De meeste
aandelen deden het met andere woorden niet beter dan staatsobligaties, die als
superveilig worden beschouwd. Het risico gelopen door het aanhouden van
aandelenposities bleek dus niet lonend. Bleek tevens dat ongeveer 1.000
aandelen – of slechts 4 procent van de totale steekproef – in de praktijk
verantwoordelijk voor vermogenscreatie in de periode.
Die studie vroeg om een vervolg en dat kwam er ook. In
2019 toonde Bessembinder aan dat de scheefheid van beursrendementen
internationaal nog extremer was dan uit zijn eerste studie was gebleken.
Ongeveer 61 procent van de niet-Amerikaanse aandelen presteerde in de periode
1990-2018 slechter dan staatsobligaties en minder dan 1 procent was goed voor
de volledige $ 16.000 miljard aan netto vermogenscreatie in die periode.
Wat mag de conclusie van deze studie luiden? Wanneer u
aandelen kiest voor het samenstellen van een beleggingsportefeuille, neemt u
een enorm asymmetrisch risico. Met een kleine kans op een groot rendement, maar
een zeer grote kans dat u terrein verliest door de inflatie maar bijvoorbeeld
ook door specifieke tegenvallers bij de bedrijven zelf (lees: tegenvallende
resultaten).
De beursgoeroes mogen dus beweren wat ze willen, ze
slaan de bal stevig mis. Beleggen in aandelen is niet altijd zaligmakend.
Uiteraard zijn er periodes dat aandelen alles en iedereen overklassen, maar dat
heeft dan vaak met externe factoren te maken. Zoals het feit dat er weinig of
geen alternatieven waren in de voorbije periode van superlage of zelfs
negatieve rentevoeten. Inderdaad, de periode van TINA of there’s no
alternative. Maar deze stimulerende factor is inmiddels weggevallen en dus
zullen de beurzen het op eigen houtje moeten redden. Wie een afspraak heeft met
zijn of haar bankier over het samenstellen van een beleggingsportefeuille,
leest bovenstaande tekst misschien beter twee- of driemaal. Duw hem uw adviseur
onder de neus, met daarbij de opmerking dat u wel degelijk beseft dat die daar
op de eerste plaats zit om de rekening van de bank te spekken en niet de uwe.
Benieuwd wat de reactie van die adviseur zal zijn wanneer hij iemand tegenkomt
die beslagen op het ijs komt.